Onlangs kreeg ik de vraag of ik tijdens Wereldlichtjesdag in Dronten een paar woorden van bemoediging zou willen spreken. Gisteravond was het zover. Ondanks de regen en de kou, was het een mooi en bijzonder warm samenzijn. Er was prachtig muziek, er werd een mooi gedicht gelezen en een van de aanwezige ouders deelde een ontroerend persoonlijk verhaal.
Met mijn woorden van bemoediging wilde ik mij niet alleen richten op de ouders, maar ook op de intieme kring van naasten, rondom een overleden kind: broers, zussen, opa’s, oma’s, vrienden en vriendinnen. Zij allen moeten immers missen. Zij allen staan met lege handen en moeten vorm en inhoud geven aan een leven zonder. Middenin het woord ‘bemoediging’ zit het woordje ‘moed. Moed die nodig is om het leven – zonder – weer vast te pakken en te doorleven. Moed die nodig is om – elke dag opnieuw – je bed uit te komen, om te kunnen en durven voelen wat gevoeld wil worden. Maar moed is soms ook nodig om een vraag te stellen: ‘Hoe is het vandaag met je’, of, ‘Hoe kom je je dagen door’. En daarna is soms moed nodig om een antwoord te geven. Want, kan en wil die ander wel horen, hoe het écht met je gaat? Ik sloot af met de volgende woorden. Ieder van ons – zoals we hier vanavond bij elkaar staan – is uniek, elk verlies is uniek. Daarom kunnen we alleen rouwen op onze eigen unieke manier. Maar we kunnen wel naast elkaar staan, elkaar zien en ondersteunen. En dat kan troost bieden. Het kan ons verdriet, ons gemis en onze pijn iets verlichten. Al is het maar voor even. Laten we elkaar bemoedigen. Laten we samen moedig zijn. Dat wens ik ook jou toe.
0 Comments
Het gebeurt me elke keer weer. Tranen tijdens een MRI. Zo ook gisteravond. Ik lag volledig geïnstalleerd: infuus op rechts, oordopjes in, een haarnetje op, daaroverheen een koptelefoon (‘Wilt u muziek – nee, dank u’), een paniekknop in mijn linkerhand en dan uiteindelijk die ‘kap’ over het hoofd. ‘U moet helemaal stil liggen’, is altijd de boodschap. En dat doe ik natuurlijk. Door de koptelefoon heen hoorde ik de verpleegkundige nog zeggen: ‘Het duurt ongeveer 25 minuten’. Langzaam schoof ik het apparaat in. Ik deed mijn ogen dicht.
Afgelopen mei had ik een afspraak bij de neuroloog. Na de operatie in 2013 had ik geen oproep gekregen voor een controleafspraak. Daar stond ik in eerste instantie niet bij stil, ik had wel wat anders aan mijn hoofd. Het ongeluk in 2014 en het lange herstel daarna vroegen al mijn energie en aandacht. En eerlijk gezegd was ik ook wel wat klaar met het ziekenhuis en de specialisten. Maar ergens in 2020 begon er iets van onrust te knagen. Uiteindelijk duurde het nog tot afgelopen mei, voor ik werd ingepland voor een MRI en kort daarna sprak ik de neuroloog. Ze viel gelijk met de deur in huis: ‘De tumor is weer aan het groeien, precies op dezelfde plek, het zou kunnen zijn dat er de vorige keer wat cellen zijn achtergebleven.’ Ik schrok enorm; ondanks verschillende klachten had ik dit echt niet verwacht. Hij was weg toch, de tumor? Dat had de neurochirurg gezegd toch? Omdat na de operatie geen MRI meer had plaatsgevonden, kon de neuroloog niet met zekerheid vaststellen wanneer deze tumor was ontstaan, of het inderdaad dezelfde tumor was en dus ook niet hoe snel het groeiproces verloopt. Ze stelde een nieuwe MRI voor na een half jaar. Dat was gisteravond. Ik lag in gedachten te zingen, dwars door het gebonk van het apparaat heen. Ik mediteerde. Ik bad. Ik dacht aan mijn ouders. En was stil met mijzelf. Ineens waren ze er: tranen. Ze gleden langzaam vanuit mijn ooghoeken langs mijn slapen naar beneden. Ik kon ze niet wegvegen en liet ze gaan. De MRI zelf is een handeling, een technisch vernuft waarmee de binnenkant van mijn ruggenmerg zichtbaar kan worden gemaakt. Dat is prachtig natuurlijk. Zonder een MRI had ik nu niet meer kunnen lopen. En dat is dan ook precies waar de tranen mee te maken hebben. Met kwetsbaarheid, mijn kwetsbaarheid. Met dat ik nu nog niet, maar straks wel zal weten of de tumor is gegroeid. Of er weer een operatie nodig is. Of dat mogelijk is. Of dat iets anders nodig is. Die onzekerheid, dat niet weten, wordt daar in dat MRI-apparaat gelardeerd met mijn hang naar het leven, met het zo gelukkig zijn met mijn leven, met mijn geliefden om mij heen. Het zijn dan ook geen tranen van pijn, eerder tranen van verlangen. Naar meer. Meer gezonde jaren, meer samen met mijn dierbaren, meer leven. Nu oefen ik mij in vertrouwen. Elke dag opnieuw. Waarom ik dit persoonlijke verhaal deel? Omdat ik, na mijn ervaringen in 2013 en 2014 weet hoe belangrijk het is mij te verbinden met de wereld. In pijn, in ongemak, in verdriet, onzekerheid en ook in rouw kun je je zo alleen voelen, zo afgesloten. Daarin wegzakken ligt altijd op de loer. Maar wanneer ik mij kan verbinden met mijzelf, met hoe het werkelijk met mij gaat, en wanneer ik mij van daaruit kan verbinden met de wereld om mij heen, is dat enorm ondersteunen. Ik zie mijzelf. Ik laat mij zien. Ik word gezien. En dan, dan is delen helen. Het zal ergens in 2008 of 2009 zijn geweest, dat ik in mijn notitieboekje opschreef: ‘Als je niet thuis bent, kun je niet open doen. Ik ben bijna nooit thuis.’
Dat ging niet over het huis waarin ik woonde, het huis van steen en hout met een tuin rondom. Nee, dat ging over het huis waarin ik leef, mijn eigenste huis van vlees en bloed. Het huis dat het mij mogelijk maakt mij voort te bewegen in de wereld, een helpende hand uit te reiken, te werken, te zorgen, lief te hebben en nog zoveel meer. Het besef dat ik dat huis niet ten volle bewoonde, was een kantelmoment, een moment van bewustwording. Het maakte tegelijk een verlangen in mij wakker; het verlangen om niet langer alleen de kamers in mijn hoofd te bewonen, maar alle kamers van mijn huis. Dat was niet altijd makkelijk en het vroeg veel oefenen. Oefenen Ik oefende in aanwezig zijn en weer vertrekken, in stilzijn en toch bijdragen, in voelen en toelaten, in openen en sluiten en beetje bij beetje leerde ik hoe ik thuis kon komen en thuis kon zijn. Ik ging anders kijken naar mijzelf, anders kijken naar de mensen om mij heen. Thuis kunnen zijn in mijn fysieke huis bracht mij bij een gevoel van veiligheid dat ik niet eerder ervaarde. Het bleek enorm ondersteunend en troostend om naar dat gevoel van veiligheid toe kunnen bewegen in moeilijke en onzekere perioden in mijn leven. In verbinding zijn Thuis zijn in mijzelf maakte vervolgens, dat ik op een andere manier verbinding leerde maken met de ander. Verbinding maken klinkt misschien als een open deur, want dat gaat toch vanzelf? Maar wanneer jij niet thuis bent, wanneer de deur van jouw huis is gesloten, lukt verbinding maken niet écht. Je kunt niet echt geven, maar ook niet echt ontvangen. Inmiddels ben ik zo’n 15 jaar verder. Terugkijken brengt mij bij een gevoel van diepe dankbaarheid. Niet in de laatste plaats omdat het proces, dat ik in eerste instantie alleen voor mijzelf dacht aan te gaan, zo ondersteunend en van grote waarde blijkt te zijn in mijn werk als rouw- en stervensbegeleider. Thuis zijn als hulpbron Rouwen is immers het bekende leven achter je laten en onbekend terrein betreken. Niet zelden worden daarbij gevoelens van onzekerheid, angst en onveiligheid ervaren. 'Wie ben ik en waar ben ik naar toe op weg', of: 'Komt het wel weer goed' - het zijn vragen die cliënten mij regelmatig stellen. Thuis kunnen zijn in jezelf, jezelf daar steeds opnieuw terug kunnen vinden, blijkt in dat proces ondersteunend te zijn. Dat dat niet altijd makkelijk is, weet ik uit eigen ervaring. Want thuis kom je immers ook al je gevoelens, emoties en overlevingsmechanismen tegen. Die zien en erkennen geeft echter meer rust en ontspanning dan de deur naar die kamers gesloten te houden. Van binnen naar buiten Thuis kunnen zijn in jezelf is daarom - wat mij betreft - een belangrijke hulpbron in het rouwen. Pas als je weet en voelt waar je staat, als je bent waar je hart klopt en waar je adem stroomt, kun je een stap vooruit zetten, kun je die nieuwe, onbekende en soms angstaanjagende andere wereld voorzichtig betreden. Om na elk stapje vooruit steeds weer terug te kunnen keren naar jouw eigenste thuis; de plek waar jij letterlijk op adem kunt komen en jezelf terug kunt vinden. Om daarna, met hernieuwde kracht, weer naar buiten te treden. Niet zelden zijn de thema’s waar cliënten mee worstelen thema’s die ik herken uit mijn eigen leven. Toeval? Ik denk eerder dat het ons toevalt. Zij mij en ik hen. Veiligheid Op dit moment kom ik in mijn begeleiden het thema ‘Veiligheid’ tegen. Als vanzelf reist zo’n thema dan ook even met mij mee. Dat bracht mij bij een uitspraak van @Anne Marsman, een uitspraak die ik graag aanhaal en die even zo vaak herkenning geeft: ‘Veiligheid is niet de afwezigheid van gevaar, maar de aanwezigheid van verbinding.’ Het is evident dat er situaties in het leven zijn die onveilig zijn. Ik denk aan de oorlog in Oekraïne, aan gewelddadige situaties of gebeurtenissen. Maar dat is niet waar dit over gaat. Dit gaat over een gevoel van onveiligheid dat ons kan overvallen, gewoon, zomaar ergens in onze dag. Omdat we een ruimte binnenstappen. Omdat iemand iets tegen ons zegt. Omdat iemand iets niet zegt. Omdat iemand een bepaalde houding aanneemt. Of omdat er – zoals bij mijn cliënten – een ingrijpend en betekenisvol verlies in het leven heeft plaatsgevonden en daarmee een situatie is ontstaan die de ander nog niet kent, een situatie waarin de ander niet zelden ook zichzelf, haar reacties, gedachten en gevoelens niet (her)kent. Van het hier en nu naar het toen en daar In bovenstaande gevallen is het hier en nu niet feitelijk onveilig, maar torpedeert deze ons terug naar het toen en daar. Dat kan een situatie in onze kindertijd zijn, een situatie bijvoorbeeld waarin wij ons als kind als onveilig hebben gevoeld. En dan gaat het er – om Anne Marsman weer aan te halen - niet om wat er (met je) is gebeurd, dan gaat het erom wat er in jou is gebeurd als een gevolg van wat er (met je) is gebeurd. Wanneer wij als kind een situatie als onveilig ervaren, dan hebben we een ouder of andere betrokken volwassene nodig die ons uitlegt wat er gebeurt, die woorden geeft aan wat wij als kind ervaren en voelen, die ons geruststelt, troost en nabij blijft. Die oprechte aandacht en verbinding kan ons gevoel van onveiligheid doen verminderen en zelfs geheel laten verdwijnen. Door de betrokken aanwezigheid van die ander kunnen wij ons (weer) met onszelf verbinden. Dit wordt co-regulatie genoemd en dit is noodzakelijk om zelfregulatie te kunnen ontwikkelen. Moeten wij echter op zo’n moment een betrokken en aandachtige volwassene ontberen, dan overspoelt dat wat er gebeurt ons zenuwstelstel. Blijft deze situatie onveranderd dan zullen we uiteindelijk het contact en/of de verbinding met onszelf, met ons gevoel, met de ander en met de wereld om ons heen verliezen. Een eigen ervaring Zo’n 15 jaar geleden volgde ik een Inspiratieweek bij opleidingsinstituut deVoorde|Pulsar. Tijdens een van die dagen hoorde ik mijzelf ineens zeggen: ‘Ik heb het gevoel dat ik mijn hele leven naast mijzelf heb gelopen’. Het was alsof ik voor het eerst van mijn leven met mijzelf was samengevallen, ik voelde een verbinding met mijzelf en mijn lichaam die ik niet eerder voelde. Daarna gaf ik in eerste instantie ‘die ander’ er de schuld van dat ik mij voelde zoals ik mij voelde: zij hadden wel, of, zij hadden niet …… Tot ik na verloop van tijd inzag dat in die gedachte geen antwoord of bevrijding lag. Dat ik mijzelf met die gedachte slechts afhankelijk maakte van die ander. Ik zou dan immers altijd die ander nodig hebben om mij beter te kunnen voelen. Nee, ik moest hier zelf mee aan de slag, ik moest mijn eigen antwoorden vinden, mijn eigen weg vinden, mijn eigen verantwoordelijkheid nemen. En de enige manier om dat te kunnen doen was verbinding te maken met wie ik was, met wie ik ben, elke dag opnieuw. Dit inzicht heeft mij en mijn leven ingrijpend veranderd. Het ondersteunde en droeg mij in lastige, moeilijke en verdrietige perioden in mijn leven daarna. En waar ik altijd onrustig was, ontstond rust. Waar ik altijd de bevestiging van de ander zocht, zocht ik nu mijn eigen waarheid. Waar ik altijd luisterde naar wat de ander wilde, luisterde ik nu eerst naar mijzelf. Jezelf her-inneren Niet zelden hoor ik cliënten vertellen dat ze zichzelf zijn kwijtgeraakt na een ingrijpend verlies, dat er geen houvast meer is in hun leven. Dan is wat mij betreft de eerste stap, dat zij zichzelf terugvinden, dat ze zich kunnen herinneren wie ze zijn, zich weer verbonden voelen met zichzelf. Pas wanneer ze in verbinding zijn met zichzelf, is er een fundament om op te kunnen staan. Pas dan kunnen ze een stap vooruit zetten en pas dan weten ze weer wat ze wel of niet willen, wat ze wel of niet kunnen, wat ze wel of niet nodig hebben. ‘Ik kijk liever naar de toekomst, dan naar het verleden’, zei een cliënt vorige week. Dat begrijp ik. Dat wat pijn deed en nog steeds pijn doet laten we liever achter ons en we zeggen dan tegen onszelf dat we er toch niets meer kunnen veranderen. Of dat we toch ook begrip hebben voor die ander en niemand de schuld willen geven. Of dat we niet in het verleden willen blijven hangen. Het is een menselijke automatische reactie om weg te willen van pijn, verdriet of ongemak. Toch weet ik nu uit eigen ervaring, dat het de enige weg is: voor we werkelijk verder kunnen, ook na een betekenisvol verlies, zullen we eerst aan moeten komen in hoe het is. Alleen als je met beide benen staat waar je bent en je jouw leven kunt zien en doorvoelen, precies zoals het nu is, pas dan kun je op weg gaan, kun een stap zetten en kan jouw reis naar morgen beginnen. Wanneer je niet kunnen aanvaarden dat het leven is zoals het is, of dat jij bent zoals je bent, dan blijft wat je niet wilt jouw heden en ook je toekomst bepalen. Verbinding en veiligheid
Op het eerste gezicht lijken ze misschien niets met elkaar te maken te hebben, maar het één is de sleutel naar het ander. Iemand mogen interviewen is voor mij een heilige opdracht. Allebei besluit je bewust, dat je de tijd voor even stil zult zetten en samen in een nog lege ruimte stapt; een heilige ruimte. Een ruimte waarvan je van te voren niet weet hoe die zich zal gaan vullen. Ik zie het als een uitnodiging – en ook als een opdracht, eigenlijk - om in dat ‘niet weten’ te blijven; om niet te verwachten, niet te sturen, maar gewoon er te zijn. Met mijzelf, en met de ander.
Verbinding maken met mijzelf is daarin voor mij de sleutel. Van daaruit kan ik verbinding maken met de ander. Zo kunnen we, als het moment werkelijk daar is, die heilige ruimte samen ‘vullen’. Nog onbekende vragen mogen gesteld en nog niet eerder uitgesproken antwoorden, die soms verborgen liggen in de krochten van de ziel, worden uitgenodigd zich te laten horen. Alles mag het daglicht zien. Vorige week sprak ik Annet. Ik interviewde haar onlangs en nu vertelde ze me, hoe het interview doorwerkt in de mensen om haar heen. Als de steen die in een vijver wordt gegooid en kringen veroorzaakt. Zo vertelde ze over de man die na het lezen van haar verhaal besloot, dat er iets nodig was voor de mensen in de gemeenschap waaraan hij verbonden is. Ja, vertelde hij, na een overlijden is er iemand die op huisbezoek gaat. Maar het lezen van het verhaal van Annet deed hem beseffen dat er niet eenmalig iets nodig is, maar vaker. Dat rouw er niet alleen is het eerste jaar na een overlijden, maar ook daarna. En de vriendin die haar verhaal las, vertelde haar dat ze na het lezen de mensen om haar heen andere vragen was gaan stellen. En dat ze ook anders was gaan luisteren. En de vrouw die zelf ook een kind verloor vertelde haar: ‘Ik heb nooit onder woorden kunnen brengen hoe het met mij gaat, of mensen uit kunnen leggen hoe ik me voel, maar zo voel ik mij: Dit is ook mijn verhaal.’ Zij besloot het interview door te sturen naar haar dierbare naasten. Door het verhaal van Annet voelde zij zich gehoord en gezien en kon zij zichzelf láten zien. Delen is helen, niet alleen voor jou, maar ook de ander. Want wanneer jij jezelf werkelijk kunt zien – en kunt laten zien - dan kan de ander in jouw spiegel kijken en wellicht zichzelf daarin herkennen en ontmoeten. In het contact met cliënten hoor ik regelmatig dat ze onzeker zijn over hun rouwproces. Doe ik het wel goed? Is het normaal wat ik voel of denk? Soms voelen ze zich schuldig, omdat ze ergens van hebben genoten, vooral wanneer ze ook nog hebben gelachen. Want: wat zou de ander daarvan vinden? Waar komt die onzekerheid toch vandaan? Na een ingrijpend en betekenisvol verlies ziet de wereld er ineens heel anders uit; de vertrouwde bodem waarop je stond lijkt weggeslagen. Soms hebben mensen het gevoel dat ze in een diep gat zijn gevallen. Of ronddolen in de mist. Of zich als enige op een andere planeet bevinden. Soms herkennen mensen zichzelf niet meer. Niet te weten waar je nu staat of wie je nu bent, kan onzeker maken. En dan is het bijna onmogelijk beslissingen te nemen en knaagt al snel de vraag: Doe ik het wel goed? Hoe kunnen wij, de omstanders, de rouwende dan ondersteunen? Wat niet helpt Van cliënten hoor ik regelmatig dat ze van hun omgeving opmerkingen krijgen als: Ben je niet te veel van huis? Ontloop je je verdriet niet? Zou je wel weer aan het werk gaan? Is dat niet te snel? Je moet je verdriet kaderen, er per dag gewoon één uur de tijd voor nemen. Hoe goed misschien ook bedoeld, het is niet aan een ander om te oordelen over jouw gedrag. Nooit, wat mij betreft. We hebben allemaal ons eigen leven en ons eigen verhaal. Niemand kent jouw verhaal zoals jij dat kent. Niemand voelt wat jij voelt. Jij bent een uniek wezen, met unieke relaties en unieke ervaringen. En daarmee is ook jouw rouwproces uniek. Je kunt niet rouwen op de manier van iemand anders; je kunt alleen maar rouwen op jouw eigen manier. Manu Keirse (klinisch psycholoog en emeritus hoogleraar verliesverwerking, schrijver van verschillende boeken over rouw) spreekt niet voor niets van de vingerafdruk van verlies. En uitspraken als - het wordt wel weer beter - of - je moet hier gewoon even doorheen - zijn ook niet helpend. Want het is nu - en het gaat nu niet. Dan is dát wat aandacht vraagt. Alleen in het hier en nu zul je vinden wat je zoekt. Wat dan wel? Wanneer je niet weet wat te zeggen, zeg dát dan. Of stel een open vraag. Maar alleen wanneer je ook bereid bent oprecht te luisteren naar het antwoord. En weet dan, dat in jouw aandachtig luisteren de rouwende stapje voor stapje aan kan komen in zijn of haar nieuwe realiteit. Want wanneer er werkelijk naar je wordt geluisterd helpt dat, om de beweging te kunnen maken van hoofd naar hart: van wéten wat er is gebeurd - naar vóelen wat er is gebeurd. Een intens pijnlijke beweging, maar in een gezond rouwproces wel noodzakelijk. Levenskracht Hoe help jij jouw cliënten, wordt mij wel eens gevraagd. Ik antwoord dan, dat dat niet is wat ik doe; ik help de ander niet. Het zou impliceren dat ik het wel weet en de ander niet. Ik geloof in de kracht van de ander, in levenskracht. En in het verlengde daarvan geloof ik dat - over het algemeen - de rouwende zelf zijn of haar eigen antwoord heeft op existentiële levensvragen. Maar soms even niet Wanneer het leven je flink door elkaar heeft geschud - en pijn, gemis en verdriet niet alleen je dagen, maar vooral ook jou helemaal vullen - dan kun je daar soms even niet bij. Niet bij jezelf, niet bij jouw levenskracht. Dan heb je de liefdevolle aanwezigheid van een ander nodig, iemand die jou helpt te luisteren naar jezelf. De genade van verbinding en stilte En in dat luisteren heb ik leren vertrouwen op de kracht van de stilte. Niet de koude, ongemakkelijke stilte, maar de stilte als een geladen en verbonden tussenruimte, waarin de rouwende zijn of haar eigen antwoord kan horen. En daarmee iets van zichzelf terug kan vinden, iets van zijn of haar eigen kracht. In ons verdriet hebben we de ander nodig. Niet om te oordelen, maar om te luisteren. Ze is hier voor een afrondende gesprek. In een eerder gesprek stelde ze zichzelf een vraag en die vraag reisde een aantal maanden met haar mee. Zelf het antwoord geven op die vraag lukte niet goed, mailde ze me onlangs, het antwoord ontglipte haar steeds. Dus dat is wat we vandaag gaan doen. Samen luisteren.
Aan het einde van ons gesprek vraag ik haar hoe het met haar gaat. Ze antwoordt dat ze het een fijn gesprek vond, maar dat ze toch nog gespannen is. Ik kijk op de klok en vraag tot hoe laat ze tijd heeft. Tot half 5, antwoordt ze. Heb je zin om nog wat creatiefs te doen, vraag ik dan. En zo zitten we even later samen te ‘knutselen’. Wanneer het echt tijd is om af te ronden, informeer ik opnieuw naar haar gevoel van spanning. Die is wel wat minder, zegt ze, maar nog niet helemaal weg. Ik merk op dat ik emoties bij haar zie. En dan noemt ze dat woord: geborgen. En zegt ze, dat ze het zo moeilijk vindt om afscheid te nemen. Ik denk terug aan een eerder gesprek dat we hadden. Ze was boos op mij, ik zag het aan haar ogen en aan de rode vlekken in haar hals. Ze had gedacht dat ik een oplossing zou hebben voor haar problemen, maar dat bleek niet zo te zijn. Wat doe ik hier dan nog, vroeg ze zich af. Dat ze toch is gebleven, vroeg veel moed. Het woord ‘geborgen’ raakt me daarom des te meer. We besluiten samen dat een ‘tot ziens’ beter voelt dan ‘afscheid’ en ik zeg haar dat ze altijd weer contact kan opnemen. Als ze in de auto zit, zie ik dat ze zwaait. Ik zwaai terug. Met die zin eindigt het voorwoord van Riet Fiddelaers-Jaspers in het boek Leven zonder ouders van Daan Westerink. Niet voor het eerst vandaag voel ik mijn tranen omhoog schieten.
Het is 14 november en het is vandaag een jaar geleden dat mijn moeder overleed. Op weg naar deze dag toe, probeerde ik de afgelopen weken woorden te geven aan dat wat ik van binnen voelde. Was het missen? En zo ja, wàt miste ik dan? Maar nu met deze zin, over die fakkel, denk ik: ja, misschien is dat het wel. Ik ben het nu. En wat dat precies betekent of inhoudt, dat weet ik nog niet. Of ergens 'weet' ik dat misschien wel, maar zijn er nog geen woorden. Wel fonkelt er ineens een herinnering achter mijn ogen. Ik zit weer naast haar bed, ben me bewust van haar laatste adem en dat zij die achterliet voor mij. Het voelt kwetsbaar en toch ook hoopvol. Ik besef me eens te meer dat het belangrijk is wakker en waakzaam te blijven, die fakkel brandend te houden en te beschermen, want hij schijnt het licht van de liefde en van onze geschiedenis. Dag mam Elke keer dat ik de was doe, valt mijn oog erop: haar paarse trui. Hij ligt in de bijkeuken, bovenop een kastje waarin ik vuile was verzamel. Zo’n Ikea-kastje met oranje bakken, je kent het vast. Vroeger was het gevuld met speelgoed. Nu dus met de vuile was. Wit bij wit, zwart bij zwart, bont bij bont.
Na haar overlijden nam ik bijna al haar kleren mee naar huis. Alleen wat onderkleding bleef achter in het verpleeghuis, altijd handig voor de zorg wanneer iemand een ‘ongelukje’ heeft gehad. Ik wilde alles netjes wassen, zo mogelijk verstellen en dan gereed maken voor een ‘tweede leven’. Een paar truitjes belandden in mijn eigen kast. Maar die paarse trui. Op de een of andere manier kon ik er nog geen afstand van doen. Ik heb hem ook nog niet gewassen. Hij ligt daar maar. Als een frummeltje. Nu haar sterfdatum langzaam maar gestaag dichterbij komt – al bijna één jaar; hoe dan?? – is het alsof de trui zich duidelijker laat zien, duidelijker aanwezig is. Alsof hij aandacht vraagt. En als ik dan mijn ogen dicht doe, dan zit zij er gewoon weer ín. In die trui. Ach, wat hield ze van mooie kleren. Vroeger, heel lang geleden, maakte ze bijna alles zelf. Jurken, broeken, bloesjes, bikini’s en nog zoveel meer. Ze was daar ook heel handig en creatief in. Maar op een gegeven moment stopte ze met zelf kleding maken. Het was niet meer nodig. Vanaf dat moment kocht ze graag kleding. Maar het moest wel mooi zijn. Van mooie stof. Mooi gemaakt. Aansluitende blokken. Doorlopende strepen. Netjes afgewerkt, zowel van buiten als van binnen. Ach, wat lijkt het lang geleden. Maar toch, met die trui in de bijkeuken, op dat kastje, is dat alles ineens ook weer heel dichtbij. Is zij ineens weer heel dicht bij. Ik kan haar bijna aanraken. Alles heeft z’n eigen tijd, zeg ik vaak. En dat is zeker zo in het afscheid nemen. Maar nu lijkt het toch tijd de trui te wassen. Met de hand. Nog één keer. Nog één keer op mijn wasrek. En dan in de zak van max. Bedoeld om – met de winter voor de deur – iemand anders mooi warm houden. 'Ik ben zo bang dat ik het niet goed doe.’ 'Als ik het nu niet goed doe, dan heb ik daar later last van.’ Het zouden zomaar wat uitspraken van cliënten kunnen zijn. Wanneer iemand zoiets zegt, dan zijn er meestal drie dingen die ik terug geef.
Het eerste is, dat er geen ‘goed’ of ‘fout’ is in een rouwproces. Na een ingrijpend verlies sta je op onbekend terrein, je bent waar je nog niet eerder was en je kent jezelf ook nog niet in deze nieuwe situatie. Dat vraagt een aftasten, een zoeken en een voelen: wat past er bij jou, wat klopt voor jou en wat geeft jou rust en vertrouwen? Misschien voel je al wel, dat de woorden ‘aftasten’, ‘zoeken’ en ‘voelen’ actieve woorden zijn, woorden waar een beweging in zit en dat is ook wel de kern van een gezond rouwproces: beweging. Het tweede is, dat je alleen in het moment kunt rouwen. Je kunt alleen aandacht geven aan de tranen, als ze zich laten zien. Je kunt alleen aandacht geven aan gevoelens, gedachten of emoties, als die zich laten voelen. Je kunt niet ‘in het voren’ rouwen, of ‘voorkomen’ dat je straks gaat huilen. Of boos wordt. Of wat dan ook. Het gebeurt als het gebeurt. Mag het er dan zijn? Tegelijk leert de ervaring wel, dat wanneer je vandaag aandacht geeft aan dat wat er is - gevoelens, emoties of tranen - dat je daarmee ‘voorkomt’, dat deze zich gaan opstapelen. Natuurlijk kunnen we ze heel lang ‘tegenhouden’, misschien omdat het niet uitkomt of omdat we er bang voor zijn, maar ergens willen ze ‘er toch uit’. Dat ‘tegenhouden’ zou je in jezelf kunnen voelen door bijvoorbeeld een brok in je keel, spanning tussen je schouderbladen, gebrek aan ademruimte of een kort lontje. En tenslotte is er het gegeven, dat je alleen maar kunt zijn waar je bent. Dat probeer ik uit te leggen aan de hand van een persoonlijk voorbeeld. Mijn vader overleed toen ik 36 jaar was. Ik was getrouwd, had een zoontje van 3 jaar en was hoogzwanger van ons tweede kindje. Ik rouwde om wat ik toen kon ‘overzien’. Dat mijn kinderen hun opa niet zouden leren kennen. Dat ik mijn ‘vangnet’ in deze wereld kwijt was. Dat ik met mijn vader ook een deel van mijn moeder verloor. In de loop van de jaren werd het missen minder. Ik raakte eraan gewend, dat mijn vader er niet was. Ik was de 50 al gepasseerd, toen ik op een mooie zonnige middag in de tuin zat en uit het niets heel erg moest huilen, omdat ik mijn vader zo miste. Waarom waren die tranen er ineens? We zaten toen in een periode waarin duidelijk werd dat mijn moeder niet langer zelfstandig zou kunnen wonen. We moesten per direct een verpleeghuis voor haar vinden en nergens was plek. Het gemis van mijn vader voelde toen ineens heel groot, de enorme verantwoordelijkheid die ik voelde had ik zo graag met hem willen delen. ‘Waar ben je nou’, schreeuwde ik in gedachten. Een rouwproces eindigt niet, net zo min als liefde eindigt. Een verlies blijft een verlies en een gemis blijft een gemis. Natuurlijk veranderen gevoelens en emoties met de tijd van kleur, van gevoel, van scherpte. En waar een ingrijpend verlies in eerste instantie jou en jouw dagen volledig vult, wordt de wereld op een gegeven moment weer ietsje groter en ontstaat er langzaam weer ruimte voor de dingen om je heen. Maar wanneer jouw leven verandert, wanneer er zich nieuwe situaties aandienen, dan kan het er zomaar ineens weer zijn. Herken je dat? Misschien word je moeder, ga je trouwen, scheiden of verhuizen. Grote gebeurtenissen waarin je iemand zomaar ineens weer heel erg kunt missen. Het rouwproces, waarvan je dacht dat je dat had ‘afgesloten’, opent zich weer. Maar dat betekent niet dat je ‘terug bent bij af’. Het betekent alleen, dat je ergens bent waar je nog niet eerder was. Dat je iets ziet en voelt wat je daarvoor nog niet kon zien of voelen. Het leven nodigt je uit opnieuw naar een verlies te kijken. Het leven beweegt en verandert en daarin beweeg en verander jij mee. Vandaag ben je iemand anders dan gisteren en wie je morgen zult zijn, tja, dat weet je morgen pas. |
Helderheid in de mistZoekend naar mezelf schrijf ik al mijn hele leven. Het schrijven helpt me te komen tot de essentie. Van mij, mijn gedoe, mijn vreugde en verdriet, kortom van mijn leven. Schrijven brengt helderheid in de mist. Het brengt me naar gebieden waar de zon schijnt. Al is het maar voor even. |